Onder de kerktoren
Wat moet er worden van het Vlaamse dorp als de bakker met pensioen is, het kerkplein een parkeerplaats is geworden en niemand nog de dichtstbijzijnde bankautomaat weet zijn? En waarom moeten we ons bezighouden met dorpen in een toekomst die volgens zoveel mensen toch stedelijk is?
Met die vragen worstelde Jasper Van Loy, journalist en Kempenzoon. Zijn antwoord is even eigenzinnig als hoopvol: Onder de kerktoren, een pleidooi voor het moderne dorp. De deelwagen staat er voor de deur van het café, de espressobar geeft er korting aan de leiding van de Chiro en de leden van de vrouwengilde durven er te gaan cohousen. Het dorp van morgen kan groener, socialer en warmer zijn dan we ooit hadden durven dromen in het betongrijze Vlaanderen. Het dorp kan een oplossing zijn en niet langer een probleem, maar enkel en alleen als de dorpelingen er zelf voor gaan.
Jasper Van Loy (°1994) is master in de Culturele Studies en schreef over popcultuur voor Knack, Knack Focus en Veto. Vandaag werkt hij als muziekredacteur voor Studio Brussel.
ONDER DE KERKTOREN
Waarom Vlaamse dorpen toekomst hebben
Jasper Van Loy
De afgelopen jaren zijn er massa’s dorpskernen heraangelegd, buurtcomités opgericht, burgerinitiatieven opgestart en brainstormsessies gehouden. Door politici en ambtenaren, maar ook en vooral door geëngageerde burgers die er hun ziel en zaligheid insteken en verder denken dan hun tuinhek. Mijn boek is nog het meest van al een ode aan hen, aan alle kleine helden die hun kleine revolutie onder de kerktoren allang hebben ingezet.
Tijd om het dorp niet langer te zien zoals het vijftig jaar geleden was, maar zoals het vandaag is en nog belangrijker, zoals het morgen kan zijn. Zoals elk dorp anders is, zo heeft elke dorpsbewoner zijn eigen verhaal. Dat heb ik ook ondervonden tijdens de interviews die ik van verschillende dorpelingen afnam.
Wie nadenkt over dorpen en hoe ze de komende decennia zullen veranderen, kan er niet omheen dat de bevolking er ouder is dan in de steden én dat het verschil tussen beide nog zal toenemen. Volgens schattingen zullen er op het platteland in 2030 een derde meer 60-plussers zijn ten opzichte van 2014 tegenover een toename van ‘maar’ 20,7 procent in de centrumsteden. Dat zet druk op de jongere bevolking. Voor elke 100 jongeren op het platteland waren er in 2014 118 ouderen, in 2030 zullen dat er 162 zijn. Ter vergelijking: het gemiddelde in Vlaanderen zal dan op 144 ouderen voor 100 jongeren liggen. Hoe dat voor dorpen zit die meer centraal gelegen zijn of deel uitmaken van een stad, vertellen deze statistieken niet. Toch zeggen ze veel, omdat de dorpen op het platteland de meest kwetsbare zijn: er zijn weinig voorzieningen en ze liggen vaak relatief afgelegen.
Dat dorpen steeds maar verouderen heeft grote gevolgen, om te beginnen voor de inwoners zelf. Daar kan Kris Verellen uit het Kempense Bergom over meespreken. Zijn ouders, allebei actieve steunpilaren van het plaatselijke verenigingsleven, werden in één klap immobiel door een epilepsieaanval en een geknelde zenuw. “We zitten onze ouders al tien jaar achter hun veren dat ze moeten verhuizen naar een locatie die aan hun behoeften tegemoetkomt, maar het komt er niet van.”
Daar raakt Verellen een teer punt aan. Het is op zich geen probleem dat er veel oude mensen in een dorp wonen, maar dan moet dat dorp daar wel op voorzien zijn. Zeker omdat de politiek net wil dat bejaarden zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Aging in place, heet dat in beleidsplannen en nota’s. Dat klinkt mooi en is in de ideale wereld ook de beste oplossing, maar niet altijd haalbaar.
Volgens de Amerikaanse gerontoloog Stephen Golant moet de leefomgeving van ouderen aan vier voorwaarden voldoen. De eerste is aangepaste woningen: compact, makkelijk te onderhouden en ingericht voor één of twee mensen die moeilijk te been zijn. Dat botst met de veelal vrijstaande eengezinswoningen waar onze dorpen mee staan volgebouwd. Ook Bern Paret, regiocoördinator van de Westhoek, is van oordeel dat het huidige woningaanbod niet geschikt is voor een vergrijzende bevolking. ‘Je komt al snel uit bij appartementen, maar die worden door de mensen niet altijd gesmaakt. Ze spreken dan smalend over de verappartementisering van het platteland, maar wat is het alternatief? Hoeveel zeventigjarigen kunnen of willen nog zelf een grote tuin onderhouden?’
De tweede voorwaarde is dat ouderen op zijn minst één toegewijd familielid hebben dat hen kan verzorgen. Ook dat is niet vanzelfsprekend. ‘Mijn broer, zus en ik wonen verspreid over de streek. Dat maakte het voor ons niet gemakkelijk om mijn ouders op te vangen’, getuigt Kris. Dat maakt de derde voorwaarde van Stephen Golant des te belangrijker: betaalbare thuis- en gemeenschapszorg.
Als de kerktorenrevolutie stokt wanneer één of twee gemotiveerde trekkers het even niet meer zien zitten, komt er nooit wat van, weet ook Louis De Cock uit Viane. “Onze dorpsraad is een komen en gaan. Mensen beginnen eraan met veel enthousiasme, maar haken na een tijdje af, omdat ze verhuizen of familieproblemen hebben. Het komt toch altijd weer neer op twee of drie sterke figuren, de rest gaat mee in hun drive. Als een van die steunpilaren wegvalt, wordt het moeilijker om alle taken te verdelen.”
Daar komen de lokale besturen en het middenveld onvermijdelijk in beeld, omdat zij de budgetten en de expertise hebben om de ideeën van enkelingen te ondersteunen tot ze de droom van velen zijn. Dat weet ook Kris Verellen uit Bergom, naast de drijfveer van het plaatselijke verenigingsleven ook sociaal werker. “Ik ben fan van bottom-up-engagement in top-down-structuren. Een slecht georganiseerde vereniging is niet duurzaam, zelfs al werken de bestuursleden zich kapot.”
Dit is een pleidooi voor twee kanten van dezelfde medaille: een overheid die altijd het helikopterzicht bewaart en niet bang is om zaken structureel te blijven ondersteunen, maar tegelijk volop het initiatief laat aan aandachtige burgers. Het zou jammer zijn mochten dorpsdenkers als Kris niet genoeg vrijheid krijgen om hun visie op tafel te leggen en desnoods af en toe eens goed tegen schenen te schoppen, maar het zou nog veel erger zijn mochten ze er morgen de brui aan geven omdat ze het gevoel hebben dat er niemand anders aan de kar wil trekken. Want wie vandaag zijn best doet om kernen te versterken, gemeenschappen hechter te maken en thema’s als mobiliteit en bebouwing op de toog van de dorpskroeg te leggen, bewijst zijn gemeenschap een grote dienst, vooral omdat dat eigen initiatief net zo nodig is in de dorpen. Een dorp zal pas leven als de bewoners willen dat het leeft en het algemeen belang ook algemeen als belangrijk wordt beschouwd.
Transitie is ook in de dorpen mogelijk.
De kans is groot dat u het na het lezen van dit boek niet met mij eens bent. Dat u mij een romanticus vindt, iemand die koste wat het kost terug wil naar de goede oude tijd. Maar dat wil ik niet, ten eerste omdat ik als twintiger het recht niet heb om over de goede oude tijd te spreken en ten tweede omdat die oude tijd als goed wordt beschouwd omdat hij oud is.
Ik wil net dat er nieuwe tijden gaan aanbreken, ook voor de dorpen, en ik geloof dat dat kan. Het was Kris uit Bergom, die bij mij het licht aanstak. “Waarom is autodelen enkel beschikbaar voor de rijkere middenklasse in stedelijk gebied?”, wierp hij plots op, midden in ons gesprek. “Waarom doen we niet aan cohousing in sociale woonwijken?” Kort samengevat: “Ik wil transitie bereikbaar maken voor mensen in kansarmoede.”
Natuurlijk staat armoede niet gelijk aan in een dorp wonen, maar wat Kris zegt, gaat wel voor dorpen op, namelijk dat we ze niet associëren met toekomstgericht denken of met innovatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen. Toch is het wel degelijk aan het gebeuren: in 2018 nog zag de helft van alle plattelandsbewoners zichzelf in de nabije toekomst aan autodelen doen, bleek uit een bevraging van vrouwenorganisatie Ferm en Autodelen.net. De grote aanbieders van deelauto’s laten de dorpskernen links liggen, maar alternatieven als Cozycar en Dégage zitten volgens De Standaard fors in de lift. Dat is interessant om twee redenen: het gaat in tegen het diep ingesleten idee dat elke dorpeling een auto voor de deur moet hebben en vertrekt daarnaast vanuit de dorpelingen zélf die hun éigen auto’s met elkaar delen. Je hebt met andere woorden niet de grote vloot wagens van een speler als Cambio nodig, wat het haalbaarder maakt voor het buitengebied. Het is een mooi voorbeeld van hoe transitie in kleine woonkernen kan: zonder veel grote manoeuvres die niet te verantwoorden zijn in een dunbevolkt gebied, maar vertrekkend vanuit intermenselijk contact en een klein, persoonlijk engagement.